Sasja 3 - HK Waasmunster
Lev Detrez
MATCHVERSLAG
COMPETITIE
27-19
Kletsen.
We speelden dit weekend tegen Waasmunster, want dat had de handbalbond zo gepland. We gaan er geen doekjes om winden, en meteen met de deur in huis te vallen: het liefst hadden we met de scheidsrechters gespeeld, als onze opvatting over professionaliteit ons niet in de weg had gezeten. Spijtig. Wel netjes. Zo zijn we. Hier en daar een schuine woordspeling, dat wel. Niet te luid en altijd met respect. Klasse.
De dag volgend op matchday was er eentje waarbij het onbehagen om een keurig, voor publicatie vatbaar verslag te schrijven zodanig opborrelde, dat ik uit pure noodzaak kilometers ging hardlopen. Een flinke tour, afwisselend over straatstenen, dan weer over bospaden, wil wel eens helpen om de mist te doen opklaren. Daarnaast groeide het overweldigende besef dat ondergetekende mogelijk de laatste tegenaanval van zijn leven vakkundig om zeep hielp — het kan immers altijd de laatste zijn. Helpen deed het loopje niet. Met priemende steken terug naar huis. Pauze nemen. Een ijsbad misschien. Gelukkig was er daar… de medemens.
“Jij, eikel?” vroeg een kordaat stemmetje. Ik draaide me met een ruk om en stond oog in oog met een buurjongetje van amper anderhalve meter hoog.
“Sorry?” antwoordde ik verschrikt.
“Eikel. Van herfst”, sprak de knul en toonde me een trots een opgedroogde eikel van een boom.
“Zelf gevonden.” Een gevoel van warmte deed me blozen. Zoveel onschuld had ik al een tijd niet meer gezien. Trots dat hij was. Alsof onze hele straat — of beter: laan — niet vol lag met exact dezelfde eikels.
“Voel. Is zacht”, vervolgde hij, waarna ik voorzichtig in het vruchtje kneep en instemmend knikte.
“Dat komt omdat het al heel lang op de vuile grond ligt”, antwoordde ik veel te streng. Meteen spijt van die opmerking. Onnodig belerend, en een beetje vies. Vieze opmerking van een betweterige, bezwete buurman. Mijn buren zijn zo’n gelukzakken…
“Ja, vies. Eikel vies”, riep het mannetje en gooide zijn trofee loeihard in het oog van zijn zus, die luid krijsend vertrok. Ik deed de sleutel in het sleutelgat in de hoop zonder verdere vragen binnen te kunnen stappen in mijn eigen huis.
“Waar is woef?” hoorde ik achter me. Hoewel ik de buurjongen niet rechtstreeks aankeek, voelde ik dat hij voelde dat ik met mijn ogen rolde.
“De hond is binnen”, zei ik snel.
“Wat doen woef?”
“Aan zijn ballen likken”, wou ik gepikeerd zeggen, maar beet een stuk van mijn tong en zuchtte waarschijnlijk niet onhoorbaar. “De hond is binnen aan het slapen. Dutjes, dat kan ‘ie goed, de harige rakker.”
“Woef buiten spelen?” vroeg ‘ie weer. En dat was best een goeie vraag. Waarom speelt de hond niet buiten, terwijl het nog best aangenaam is voor de tijd van het jaar? De reden spreekt natuurlijk voor zich. De hond is een ongeleid projectiel dat niet bepaald goed reageert op vreemde prikkels.
“Wil je de hond een koekje geven?” vroeg ik lief, de stem in mijn hoofd negerend die schreeuwde om kinderlokkend gedrag te vermijden.
“Ja”, riep de kleine enthousiast. Ik begeleide hem naar het hek naast het huis en liet de hond aan de andere kant van het hek tot bij de buurjongen komen. Die stond een beetje angstig klaar met het hondensnoepje in zijn handje. Zodra hij het naar de hond gooide, draaide hij zich om naar mij en vroeg er nog eentje. Zonder kauwen werd het brokje weggewerkt.
“Zit, woef!” riep ‘ie tegen de hond, die het bevel straal negeerde en zich concentreerde op het volgende snoepje. Hap. Slik. Weg.
“Dag meneer!” riep de buurjongen en spurtte weg, alsof hij plots besefte dat hij niet voor de avondklok thuis zou zijn. Ik vond het verwarrend. De hond ook. Even verwarrend als leuke arbiters.
Soms zijn weekenden raar. En verslagen ook. Soms slaat een weekend helemaal nergens op. Zoals een verslag dat slechts twee zinnen over de wedstrijd handelt. Dat kletst maar door. Uit het leven gegrepen, dat wel.
Weet je waar ik graag eens op zou kletsen? Ik denk dat ge dat wel weet.